Hoe nauw mogen bedrijven en universiteiten samenwerken?
IN HET KORT
-
Een universiteit heeft de plicht om industrie en maatschappij te helpen bij goede, duurzame innovaties.
-
Een universiteit kan haar academische vrijheid bewaken door o.m. exclusieve contracten met bedrijven te vermijden.
-
De onderzoeksagenda mag niet louter worden bepaald door grote multinationals met veel geld, die kleine spelers uit de markt duwen.
-
Met begrijpelijke wetenschapscommunicatie bepalen we het maatschappelijke debat en vindt de industrie ons voor innovatie.
Als we aan een universiteit denken, denken we in de eerste plaats aan een plek waar studenten worden gevormd tot kritische burgers en waar op onafhankelijke wijze aan onderzoek wordt gedaan. Maar tegelijkertijd mag een universiteit ook geen eiland zijn. Op welke manier verhoudt ze zich dan best tot de bedrijfswereld zonder het oog op haar kernwaarden te verliezen? Maarten Weyn, professor Internet of Things, en Pascal Gielen, professor Cultuursociologie, wegen de voor- en nadelen tegen elkaar op.
Verplichte samenwerking
We duiken er meteen in: mag een universiteit geld verdienen door met bedrijven samen te werken? “Ik heb daar persoonlijk niks op tegen”, steekt professor Pascal Gielen van wal. “Maar ik zou het wel verbieden als het voor louter commerciële doeleinden is.”
“Ik vind het onze plícht om met bedrijven samen te werken”, repliceert professor Maarten Weyn. “Zeker als we het verschil kunnen maken met ons onderzoek, als we de industrie kunnen helpen om het ‘goede’ pad te bewandelen. Onze wetenschappelijke integriteit en de waarden die de universiteit uitdraagt, staan hierbij centraal. We zijn het als universiteit verplicht om de maatschappij en de industrie te helpen bij goede, duurzame innovaties. Ik vind eigenlijk dat elke academicus in zijn carrière minstens één project met de industrie moet hebben gehad, om die ivoren toren-mentaliteit tegen te gaan. Maar als onderzoeker moet je altijd wél goed nadenken of je integer kan blijven in een samenwerking met een bedrijf.”
Het is onze plicht om met bedrijven samen te werken als we hen kunnen helpen om het ‘goede’ pad te bewandelen.
Academische vrijheid
“We moeten toch waakzaam blijven voor een aantal gevaren en risico’s”, aldus Gielen. “Eentje daarvan is het bewaken van onze academische vrijheid. Ik merk alsmaar vaker dat opdrachtgevers in samenwerking met een universiteit graag zélf de pen willen vasthouden of conclusies wat dreigen te manipuleren voor het eigen gewin. Soms houden ze ook nieuwverworven kennis liever nog een tijdje achter om daar op het juiste moment mee te kunnen uitpakken. Dat kan zeker niet als het om levensreddende oplossingen gaat. Een universiteit mag zoiets niet toestaan.”
“Ik denk dat we die academische vrijheid ook bewaken door niet te gaan voor exclusieve contracten met één enkel bedrijf”, meent Weyn. “Zo heb ik bijvoorbeeld zowel met Proximus, Telenet als Orange samengewerkt. Dat bewaak ik ook in mijn contracten, dat ik de vrijheid behoud om met concurrerende firma’s samen te werken. Ik vind het belangrijk om heel transparant te zijn. Zo vind je bijvoorbeeld al mijn affiliaties op LinkedIn. Ik werk zelfs met concurrerende bedrijven van mijn eigen spin-offs samen. We hebben eveneens de plicht om onze onderzoeksresultaten naar de héle industrie te communiceren, zodat bedrijven tenminste allemaal dezelfde start kunnen nemen.”
Money & Brain Drain
“Maar dan kom je bij een volgende valkuil: de ‘return on investment’”, vindt Gielen. “Een voorbeeldje: Facebook is aan een universiteit ontwikkeld, maar er werd wel ‘gecasht’ buiten de universiteit om. Wanneer je als universiteit met een bedrijf in zee gaat, moet je in de eerste plaats goede afspraken maken over geld, maar óók over brains. Je hebt het gevaar van ‘brain drain’: de universiteit investeert in mensen en kennis die vervolgens gekapitaliseerd worden door de privé of door een hoogleraar die van twee walletjes eet.”
“Goh, daar zie ik niet meteen een probleem”, vindt Weyn. “Drie vierde van onze doctorandi en postdocs belanden sowieso in de industrie. We kunnen hen daar maar beter degelijk op voorbereiden.”
“Maar zo kan je nooit een duurzaam middenkader uitbouwen, waardoor nauwelijks waardevolle onderzoekservaring wordt bijgehouden”, meent Gielen. “Ik vind dat er ook een beleid moet komen voor mensen die willen en kunnen blijven, voor het opbouwen van ervaren onderzoeksteams.”
“Maar reken dat ook gewoon door aan de industrie”, stelt Weyn voor. “Bedrijven gaan met universiteiten in zee omdat de kennis die ze daaruit winnen, ‘state of the art’ en uniek is. Daar moet een eerlijke prijssetting tegenover staan. Voor de prijs die ik bijvoorbeeld vraag bij een samenwerking met een bedrijf, kan ik een onderzoeker voor een deel aan het werk zetten.”
We moeten ervoor oppassen dat onze onderzoeksagenda niet louter wordt bepaald door de kapitaalkrachtigen die de hegemonie in een samenleving uitmaken.
Follow the money
“Nog een gevaar is het Mattheuseffect. Je werkt gemakkelijker samen met bedrijven die al kapitaal hebben en dus onderzoek kunnen betalen”, aldus Gielen. “Zo stel ik zelf ook vast dat ik bijvoorbeeld wél onderzoek doe voor een museum, maar niet voor minder kapitaalkrachtige kunstenaars die dat misschien wel beter kunnen gebruiken. We moeten ervoor oppassen dat onze onderzoeksagenda niet louter wordt bepaald door kapitaalkrachtigen die de hegemonie in een samenleving uitmaken. Kijk naar de opmars van de Digital Humanities of de invasie van Google binnen universiteiten. De universitaire onderzoeksagenda wordt zo gemakkelijk kapitaalgestuurd.”
“Veel onderzoek wordt geleid door hypes”, stelt Weyn. “En die zijn niet altijd relevant… Wat ik bijvoorbeeld spijtig vind, is dat het concept van de KMO-portefeuille is afgebrokkeld. Vroeger konden kleine ondernemingen voor 3000 euro een onderzoek van 13 000 euro laten uitvoeren. Daar konden we dan absoluut iets betekenen, door bijvoorbeeld een initiële studie te doen voor hen. Nu is dat allemaal veel duurder geworden en zijn we de kleine ondernemingen als klanten of partners grotendeels kwijt.”
“Hier zou een doordacht beleid voor gevoerd moeten worden”, denkt Gielen. “We zouden 10% van het budget dat grote opdrachtgevers binnenbrengen, kunnen afhouden om onderzoek te doen voor minder bemiddelde spelers. Daar zouden we een regel van moeten maken. Want anders werken we ongewild dat Mattheuseffect in de hand: grote multinationals kunnen nu gemakkelijk investeren in onderzoek en innovatie waarmee ze kleinere spelers uit de markt duwen.”
Fundamenteel onderzoek
Als we voluit de kaart van de samenwerking met het bedrijfsleven trekken, blijft er dan nog genoeg ruimte voor fundamenteel en risicovol onderzoek? “Gelukkig zijn daar nog de BOF- en FWO-projecten voor”, stelt Gielen. “Fundamenteel onderzoek blijft absoluut nodig,” denkt ook Weyn, “maar ik heb met mijn spin-offs wel geleerd dat technologische innovatie vrij onnuttig is als je het niet kan vertalen naar een werkend businessmodel voor de industrie. Iets ontwikkelen om te ontwikkelen, dat lukt niet meer. Het moet – zeker in de exacte wetenschappen – toch een automatische reflex worden om te kijken hoe je dat kan vertalen ten behoeve van de industrie of de maatschappij.”
“Helaas hebben we daar het probleem dat in het huidige academische systeem een samenwerking met industriële partners nog te weinig gehonoreerd wordt”, weet Gielen. “Zeker in een tenure track-positie (waarin onderzoekers in een aantal stappen naar een hoogleraarschap groeien, nvdr) haal je het niet met externe opdrachten. Daar tellen toch vooral A1-publicaties, onderwijs, wetenschappelijke onderzoeksbeurzen …”
“In onze faculteit Toegepaste Ingenieurswetenschappen geldt een samenwerking met de industrie als een excellentiecriterium”, aldus Weyn. “Bij deze een warme oproep aan de andere faculteiten om dat ook zo aan te pakken.”
Ethische vraagstukken
Zijn alle bedrijven goede partners om mee in zee te gaan? En hoe bepaal je of een bedrijf ethisch in lijn ligt met de waarden van een universiteit? “Daarvoor moet een universiteit een deontologische code ontwikkelen. Nu hangt dit nog te veel af van de persoonlijke moraal van een hoogleraar ”, aldus Gielen. “Onze integriteit is effectief zeer belangrijk”, bevestigt Weyn. “Daarvoor is onder meer de Dual Use-Commissie opgericht. Da’s een ethische commissie die projectvoorstellen evalueert met mogelijke gevaren op vlak van ‘dual use’, militair gebruik of ‘misuse’. Ze beoordeelt ook aanvragen die problematisch kunnen zijn op vlak van mensenrechten.”
“We moeten ook ‘blacklists’ aanleggen van bedrijven waarmee deontologisch niet samengewerkt kan worden”, vult Gielen aan.
Maar professor Weyn vindt niet dat een samenwerking met bedrijven met een bedenkelijke reputatie op vlak van mensenrechten of milieubewustzijn per definitie uitgesloten is: “Eén van mijn spin-offs zit in de petrochemie waar het de bedoeling is om bepaalde processen te optimaliseren zodat het milieu daar wel bij vaart. Dan is dat voor mij een correct project. Ik vind het zelfs de plicht om bedrijven daarin te begeleiden.”
“Een duidelijk ethisch kader is hier weer cruciaal”, stipuleert Gielen. “We moeten kunnen verantwoorden waarom we met bepaalde bedrijven in zee gaan en waar de grenzen liggen. Als het gaat om de wapenindustrie of vervuilende industrieën, dan begeef je je sowieso op glad ijs. Potentiële samenwerkingen mag je hier niet van het inschattingsvermogen van één hoogleraar laten afhangen.”
Goede wetenschapscommunicatie
“We moeten bovenal inzetten op een open, transparante en begrijpelijke manier om academisch onderzoek en moeilijke thema’s bespreekbaar te maken”, aldus Weyn. “Door een goede wetenschapscommunicatie wijzen we meer bedrijven de weg naar onze universiteit en zetten we hen aan tot innovatie.”
“Waarom maken we van dat vulgariserende werk, die populairwetenschappelijke vertaling van onderzoek niet mee onze corebusiness?” vraagt Gielen zich af. “Het is belangrijk dat onderzoeksresultaten en ideeën in een maatschappij circuleren. Een belangrijke rol van de humane wetenschappen is net de ethische discussie hierover voeren, het debat nuanceren en de kritiek aanscherpen. Dat mag best meer gehonoreerd worden. Zo hoeven we ook niet louter een onderzoeksopdracht van een bedrijf uit te voeren, maar kunnen we samen met opdrachtgevers kritisch en in open debat de onderzoekskaders uittekenen en samen maatschappelijk relevante onderzoeksvragen formuleren.”